Op de heide zien we
dan ook
altijd een duidelijke toename van het aantal loopkevers na
plagwerkzaamheden of natuurontwikkeling (afgraven
van landbouwgrond waarna een kale, voedselarme bodem
die langzaam begroeid raakt). De neerslag van vermestende
stoffen op
de heide met als gevolg verzuring is ook nadelig
voor de larven van
loopkevers die in de bodem leven. De zonnewarmte die alleen
kan
doordringen in de bodem als de vegetatie niet te
dicht is, heeft ook
een gunstig effect op de larven. De afname van loopkevers heeft
natuurlijk ook consequenties voor dieren die voor
de
voedselvoorziening (deels) afhankelijk zijn van loopkevers
zoals
patrijs en korhoen. In 2017 zijn in Nederland (naar Engels
voorbeeld)
op akkers proeven gestart met zogenaamde keverbanken. Dit
zijn
stroken op een akker die wat hoger liggen dan de
omliggende akker en
waar een gras en kruidenmengsel wordt ingezaaid. Het aantal
loopkevers en andere insecten op deze keverbanken is veel
hoger dan
op de rest van de akker en biedt patrijzen en andere akkervogels
volop voedsel.
Willen
we onderzoek doen naar de afname van insecten dan moeten we
bedenken
dat elke groep insecten zijn eisen stelt aan de leefomgeving. De
larven van libellen leven in het water en zijn afhankelijk
van een
goede waterkwaliteit. Vlinders, zweefvliegen, bijen,
hommels leven
van nectar. Snuitkeversleven van plantensoorten die per soort weer anders zijn. Onderzoek naar afname van insecten zal dus altijd gericht moeten zijn op een bepaalde orde of familie. Ook zijn er binnen families grote verschillen in levenswijze.
Er zijn echter wel maatregelen die gunstig zijn voor insecten in het algemeen:
Als vermoedelijk belangrijkste oorzaak voor de afname naast de neerslag van vermeste en verzurende stoffen, worden de landbouwbestrijdingsmiddelen aangemerkt. Deze middelen die steeds effectiever worden hebben natuurlijk als direct effect een afname van insecten in de landbouwgebieden. Een negatief gevolg hiervan voor andere insecten en gewervelden is een afname van het voedelaanbod. Onderzoeken hebben aangetoond dat vooral neonicotinoïden (een vrij moderne groep bestrijdingsmiddelen die sinds de jaren negentig in gebruik is) zeer schadelijk zijn voor insecten maar ook voor andere dieren zoals de boerenzwaluw (foto rechts).
De middelen zijn aangetoond in stuifmeel en in nectar, blijken ook nog eens zeer persistent te zijn en komen ook terecht in het oppervlaktewater. De middelen kunnen ook toxische effecten hebben op dieren die deze insecten eten (andere insecten en gewervelde dieren).
Gelukkig ligt er nu (april 2018) een besluit bij de Europese Commissie om het gebruik van deze middelen aan banden te leggen. We moeten streven naar een meer ecologisch verantwoorde landbouw zonder of met zo weinig mogelijk gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.
Natuurontwikkeling
Er zijn insecten die gedijen bij schrale omstandigheden maar er zijn ook veel insecten die juist een wat voedselrijkere omgeving preferen vanwege de bloeiende planten die in dergelijke gebieden groeien. Zulke gebieden zijn er tegenwoordig nog maar weinig. Voor de tijd van de ruilverkaveling in de vorige eeuw waren er her en der in de landbouwgebieden stukken braak liggende percelen begroeid met ruigte en met een rijk insecten- en vogelleven. Een manier om natuur te ontwikkelen die gunstig is voor insecten is het omzetten van landbouwgronden in ruigte. Hier hoef je niets voor te doen. Het beheer moet er dan op gericht zijn om ruigte te creëren; dus geen grond afgraven maar de grond gewoon braakleggen (na verloop van een aantal jaren zal beperkt maaien en extensief begrazen nodig zijn om te sterke verruiging en bosvorming tegen te gaan). Ruigtevegetaties bevatten veel bloemplanten en daar profiteren heel veel nectarminnende insecten zoals vlinders en zweefvliegen, bijen en hommels van.
Dit is dan ook weer gunstig voor bijvoorbeeld libellen
want die eten vliegen. Ook vogels (een aantal
soorten zoals
boerenzwaluw en huiszwaluw, veldleeuwerik neemt af vanwege
een
verminderd insectenaanbod) profiteren van een toename van
insecten.
Bekend zijn de zeer gunstige effecten die de braaklegging van
landbouwgronden in Noord Oost Groningen heeft gehad op natuur
in hetalgemeen en op het voorkomen van insecten. Landbouwgronden, eventueel grenzend aan bestaande natuurgebieden zouden door de overheid of door natuurbeherende instanties kunnen worden aangekocht.
Het traditioneel maaibeheer van bermen, hooilanden (weidevogelgebieden) en beekdalen, samen toch meer dan 10% van het totale landoppervlak en voor 80% in beheer bij de overheid, de Provinciale landschappen en Natuurmonumenten houdt meestal in dat een te maaien perceel in één keer in zijn geheel wordt gemaaid. Hiermee wordt ook in één keer de gehele insectenpopulatie die zich in deze vegetatie bevindt inclusief larven, eieren en poppen vernietigd en/of afgevoerd en verdwijnt voedel en dekking voor volwassen insecten. Het duurt dan een aantal weken voordat het perceel of de berm weer langzaam geschikt wordt voor insecten. De insecten keren terug en gaan zich weer voorplanten. Als de ontwikkeling van het ei naar volwassen insect snel genoeg gaat dan is het effect minder nadelig. De voorplanting komt echter in de knel als insecten niet in staat zijn om de ontwikkelingsstadia te doorlopen tussen de maaibeurten in.

Maaien is echter een noodzaak want als je niet maait treedt na een paar jaar te sterke verruiging en bosvorming op en verdwijnen veel bloemplanten en insecten.
Om insecten in deze gebieden meer kansen te geven wordt gefaseerd maaien sterk aangeraden door bijvoorbeeld WUR, de Vlinderstichting en EIS (Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden).
Gefaseerd maaien houdt in dat je niet in een keer alles maait maar dat je bijvoorbeeld een derde deel van het te maaien perceel niet maait tijdens de maaibeurt. Een schema zou er zo uit kunnen zien:
jaar 1 jaar 2 jaar 3
-
Noordelijk deel
2x
0x
1x
Middendeel
1x
2x
0x
Zuidelijk deel
0x
1x
2x
Een dergelijke werkwijze vergt echter een planning en goede instructies aan de uitvoerders en toezicht. We zien vaak dat als er wel gefaseerd wordt gemaaid dat dat in de zomermaanden wordt gedaan maar dat in het najaar alles nog eens wordt gemaaid. Vele insecten overwinteren echter als ei larve of pop in de vegetatie en bereiken dus nooit het volwassen stadium voor de maaibeurt in het najaar. Het gevolg daarvan is dat nakomelingen worden afgevoerd en dat leidt tot een steeds verdergaande afname. Een voorbeeld is het oranjetipje. Deze vlindersoort legt eitjes op pinksterbloemen die massaal kunnen groeien in hooilanden. De soort overwintert als pop in de vegetatie. Maaien en afvoeren van het maaisel in september/oktober is voor deze soort dus zeer ongunstig. Te overwegen valt om de overheden en andere beherende instanties maaiplannen te laten opstellen zodat toezicht op de uitvoering kan plaats vinden.
